-
1 bain
bain [bẽ]〈m.〉2 badkuip♦voorbeelden:bain de mercure • kwikbadbain de pieds • voetbadbain à remous • whirlpoolbain de teinture • verfbadbain bouillonnant • bubbelbadgrand bain • het diepe (bad)petit bain • kikkerbadje, pierenbad〈 figuurlijk〉 être dans le bain • er ‘in’ zittenprendre un bain de mer • gaan zwemmen, een duik in zee nemen1. m1) bad2) badkuip2. bainsm plbadhuis, badinrichting -
2 cinétique
cinétique [sieneetiek]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉♦voorbeelden:adj -
3 réduire
réduire [reedŵier]3 onderwerpen ⇒ vernietigen, tot overgave dwingen4 terugbrengen ⇒ omzetten, herleiden♦voorbeelden:réduire au silence • tot zwijgen brengenréduire en esclavage, en servitude • tot slavernij, tot onderwerping brengenréduire en miettes • verkruimelen, vermorzelenréduire en poudre • verwoesten, fijnwrijven1 zich beperken (tot) ⇒ zich bepalen (tot), neerkomen (op)v1) verminderen, reduceren3) onderwerpen4) terugbrengen, herleiden6) indikken7) zetten [been]8) verkleinen -
4 combinaison
combinaison [kõbienezzõ]〈v.〉4 overall♦voorbeelden:trouver une combinaison pour en sortir • een foefje bedenken1. f1) verbinding, combinatie2) plan, opzet3) foefje, truc4) onderjurk5) overall2. combinaisonsf pl -
5 combiner
combiner [kõbienee]2 organiseren ⇒ uitwerken, bedenken, beramen♦voorbeelden:1. v1) verenigen, combineren2) organiseren3) bedenken, beramen2. se combinerv -
6 dissocier
dissocier [diesosjee]♦voorbeelden:vscheiden, van elkaar losmaken -
7 inorganique
inorganique [ienorgaaniek]adj -
8 principe
principe [prẽsiep]〈m.〉1 principe ⇒ (grond)beginsel, wet2 principe ⇒ stelregel, norm3 principe ⇒ oorsprong, beginsel♦voorbeelden:de principe • principieel, principe-en principe • in principe, in beginselpar principe • uit principe, principieelm1) principe, beginsel2) stelregel, norm3) bestanddeel -
9 résine
-
10 sel
sel [sel]〈m.〉♦voorbeelden:1 sel gemme • klip-, steenzoutgrain de sel • korrel zoutpincée de sel • snufje zoutsel fin • fijn zoutgros sel • grof zoutsel marin • zeezoutsel volatil • vlugzoutrégime sans sel • zoutloos dieet→ grainm1) zout2) geestigheid -
11 synthèse
-
12 synthétique
-
13 convertir
convertir [kõvertier]1 〈+ en〉 veranderen (in) ⇒ omzetten (in) 〈 ook scheikunde, van valuta's, effecten〉 ⇒ herleiden (tot) 〈 van maten, gewichten, valuta's, breuken〉 ⇒ omrekenen (in) 〈 van valuta's, munten〉 ⇒ inwisselen (tegen)♦voorbeelden: -
14 fumant
fumant [fuumã]♦voorbeelden: -
15 la cinétique
la cinétiquede kinetica, kinetiek 〈 ook scheikunde〉; dynamica -
16 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
17 eau
eau [oo]〈v.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈 figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwatereau de rose • rozenwatereau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toilettec'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau grasse • afwaswatereau plate • tafelwater zonder prikeau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenen disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevondenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijnfaire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈 figuurlijk〉 de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komenmettre l'eau à la bouche • doen watertandenpasser l'eau • het water overstekenporter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragentâter l'eau • z'n voelhoorns uitstekenaller à l'eau • het water ingaanaller sur l'eau • een boottochtje makenaller aux eaux, prendre les eaux • gaan kurenl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. f 2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park] -
18 esprit
esprit [esprie]〈m.〉1 geest ⇒ verstand, denkvermogen2 aard ⇒ geest, karakter♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 les beaux, grands esprits se rencontrent • twee zielen, één gedachte〈 spreekwoord〉 l'esprit est prompt, la chair est faible • de geest is gewillig, maar het vlees is zwakoù avais-je l'esprit? • waar was ik met mijn gedachten?avoir l'esprit, le bon esprit de faire qc. • op het (goede) idee komen iets te doenne pas avoir tous ses esprits • niet helemaal goed bij zijn hoofd zijnperdre l'esprit • zijn verstand verliezenreprendre, retrouver ses esprits • weer tot zichzelf komen; weer bijkomenvenir à l'esprit • invallenavoir l'esprit ailleurs • er niet met zijn gedachten bij zijndans mon esprit • naar mijn ideeen esprit, par l'esprit • in de geest, in gedachtenavoir l'esprit de corps • korpsgeest, groepsgevoel hebbenavoir l'esprit de décision • besluitvaardig zijnavoir l'esprit d'entreprise • ondernemingsgeest hebben, ondernemend zijnavoir l'esprit de l'escalier • nooit alert reagerenétat d'esprit • geestestoestandesprit d'initiative • ondernemingsgeestesprit de sacrifice • opofferingsgezindheidavoir l'esprit de suite • consequent zijnavoir l'esprit aventureux • avontuurlijk (van aard) zijnavoir bon esprit • van goeden wille zijnun grand esprit • een groot, edel mensil fait preuve de mauvais esprit • het ontbreekt hem aan goede wilc'est un petit esprit • hij heeft een klein denkraamcalmer les esprits • de gemoederen bedarenne pas avoir l'esprit à faire qc. • geen zin hebben iets te doenil nous traite dans un esprit de dénigrement • hij behandelt ons altijd op een denigrerende manieravoir de l'esprit • geestig zijnce n'est pas le moment de faire de l'esprit • het is nu het moment niet om leuk te zijnesprits frappeurs • klopgeestenEsprit Saint • Heilige Geestm1) geest, verstand2) aard, karakter3) geestigheid4) spook5) adem6) alcohol -
19 absolu
absolu [aapsolluu]1 absoluut ⇒ volstrekt, totaal♦voorbeelden:c'est absolument défendu • dat is ten strengste verbodenêtre trop absolu dans ses jugements • te categorisch oordelenabsolument! • beslist!adj1) absoluut, totaal2) volmaakt -
20 catalyseur
catalyseur [kaataaliezur]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 scheikunde〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 jouer le rôle d'un catalyseur, jouer un rôle catalyseur • als (een) katalysator werkenm
- 1
- 2